maandag 30 maart 2009

Immoraliteit valt niet te kopen

(Deze tekst maakt gebruik van het besluit in een eerdere blog van me - misdaad mag?)

Een morele redenering waarvan ik menige mensen heb zien vertrekken is dat wanneer persoon x persoon y onrecht aan doet, persoon y het recht op vergelding heeft. Met andere woorden, dat y het recht heeft om het een en ander bij x terug te doen.
Ik geef toe, op het eerste gezicht klinkt dat plausibel, maar we moeten rekening houden met wat daar uit volgt.
Binnen deze redenering gaan we er van uit dat persoon x een schuld heeft tegenover y, wat y evident het recht geeft deze schuld te innen. Maar als we deze redenering aanvaarden, aanvaarden we dat misdaad te koop staat, dat wanneer ik zeg: ‘de prijs voor mijn toekomstige misdaad is er een die ik gewillig en zonder aarzelen betaal, en dus kan ik deze misdaad begaan’ dit een doodgewoon en onproblematisch gegeven is. Nu, ik weet dat mensen hier een probleem mee hebben; misdaad is niet te koop en schuld is niet iets dat afgekocht dient te worden. (Cf. ook de blog 'misdaad mag?')
Welaan, als x y onrecht aan doet, dan heeft deze welzeker een schuld tegenover y, maar dat wil niet zeggen dat y het recht heeft een prijs te eisen (ik zou zelfs ‘bieden’ kunnen zeggen). Als y dit wel doet, gaat y ermee akkoord dat er een prijs staat op misdaden en onrecht ten aanzien van y (zichzelf dus), en dit wil y, lijkt me, helemaal niet. Als y er op staat dat x hem 100 euro moet omdat deze y geslagen heeft, dan kan x y (steeds) slaan voor 100 euro, en dit wil y niet. Y heeft het recht niet x om vergelding te vragen, omdat dat het te koop stellen van de immoraliteit zou zijn. Al wat y kan doen is het al dan niet schenken van vergiffenis – en het is ook volkomen aan y om geen vergiffenis te schenken als dat y belieft. Eveneens heeft x wel een schuld, een morele schuld. Maar morele schuld is niet een schuld die op te eisen valt, want dan was het geen morele schuld meer. Het enige dat x op zijn beurt te bieden heeft is dat hij oprecht zijn verontschuldigingen aanbiedt.
Er zijn zelfs meer objecties tegen de redenering waarmee ik dit kort vertoog gestart ben: als x aanvaardt dat y het een en ander mag doen omdat x y onrecht aangedaan heeft, dan kan x daaruit besluiten dat dat de prijs is, en dus dat hij, als hij deze prijs wenst te betalen, hij gerechtigd is om y onrecht aan te doen. Me dunkt dat we dit niet willen, en dat we desgevolgens aanvankelijke redenering zonder enige schroom mogen verwerpen.

Misdaad mag?

Zoals de titel al aanduidt, wil ik mijn verwondering uiten over de moraal, die schijnbaar het kan toelaten misdaden te begaan.
Misdaad is een vrij ambigue, vaag en divers geïnterpreteerd woord, daarom zeg ik nu dat ik 'misdaad' zal gebruiken op de volgende intuïtieve manier: 'een daad waarbij we het gevoel hebben "dat mag niet".' Het kan dus gaan van een kind dat snoep pakt wanneer het niet mag tot een verkrachting of moord.

Ik verantwoord niets, maar neem nu aan dat je straf als een (kost)prijs zou beschouwen. (Denk maar aan uitspraken als: 'to pay the price,' 'het was zijn verdiende loon,' 'faire payer,' 'dat ga ik u betaald zetten,' 'vergelden,' 'met gelijke munt terugbetalen,' ….)
Wanneer je een boek in de winkel ziet, heeft dat een prijs, en jij bent bereid die te betalen. Anders nog: je wil gaan dansen, dus betaal je er voor aan de ingang van de dancing, en je bent bereid die prijs te betalen.
Nu, het lijkt me (formeel) zo te zijn dat misdaad eenzelfde vorm heeft: je handelt, en dat kost iets. Het zou echter kunnen zijn dat 'een crimineel' (in onze betekenis) bereid is die prijs te betalen.
Het is niet zo dat ik geen kindjes dood mag slaan, het is alleen zo dat kindjes dood slaan erg duur is - want je krijgt er behoorlijk wat jaren cel en een hoge boete voor.
Een ander voorbeeld: neem nu een of andere willekeurige low-life die echt een rottig leven heeft. Hij kan het plezier dat hij beleeft aan een verkrachting meer waard vinden dan de kostprijs - boete, enkele jaren cel.
Maar om het even niet in het extreme te trekken zal ik een menslievender voorbeeld geven: neem nu dat een kind geen snoep mag eten voor de maaltijd. Als het dat toch doet, dan weet het wat de straf (prijs) zal zijn: de gameboy wordt afgepakt, het moet vroeg naar bed, ouders roepen, …. Het is niet eens zo moeilijk om je in te beelden dat dat kind bijvoorbeeld wel een hoop geroep en een keertje vroeger naar bed over heeft voor die grote, lekkere zak snoepjes.
Op die manier lijkt het zo te zijn dat een straf een prijs wordt, dat misdaad te koop is.
'Het mag, als je betaalt.'

Er kan opgemerkt worden dat ik geen rekening gehouden heb met de kans dat je niet betrapt wordt, maar dat doet hier eigenlijk niet terzake: het gaat erom dat iemand bereid kan zijn de prijs te betalen.

Evident heb ik een probleem met die visie; het voelt gewoon verkeerd aan, en het feit dat je het zo kán bekijken, en dat sommige mensen dat ook effectief doen, vind ik eerder luguber.


Na reflectie:


Na enkele ogenblikken dit hele gegeven te laten bezinken, en na de reacties aandachtig gelezen te hebben (op netlog), ben ik tot een andere conclusie gekomen. Het schrijven van mijn reacties, overigens, heeft me ook geholpen de hele zaak te ordenen.

Graag wil ik toelichten dat er wel degelijk een fout in mijn redenering zit, en dat wat ik eerder besloten had, geen probleem vormt voor de moraal. Welaan, er is nog hoop.

Het probleem zit hem in een te breed, en te intuïtief gebruik van woorden als prijs en kopen.
Het lijkt mij zo te zijn dat de meeste mensen de volgende definitie van kopen hanteren (mits kleine aanpassingen): 'het akkoord gaan van beide partijen van de ruil, met de condities van die ruil'.
Dus: als ik het boek koop waarvan eerder sprake, is de bediende (en bij verlenging de boekenzaak) het er mee eens dat ik het boek mag mee nemen als ik betaal, en ik ben het er op mijn beurt mee eens dat ik, als ik hem zijn geld geef, ik het boek mee mag nemen. Was dit laatste niet zo, kocht ik gewoonweg het boek niet. ik ben akkoord met de ruil: wat ik geef, beschouw ik op zijn minst als evenwaardig aan wat ik krijg.

Waar ik in mijn redenering geen rekening mee gehouden heb, is dus het principe reciprociteit, of, in normale woorden, wederkerigheid.
Wanneer ik (hypothetisch hé) een vrouw verkracht, en daarvoor boete moet betalen en cel voor moet uit zitten, dan ben ik bereid die prijs te betalen, maar zij is niet akkoord met de schadevergoeding. Als zij moest kiezen tussen een smak geld of niet gewelddadig verkracht worden, dan ben ik er vrij zeker van dat ze voor het niet verkracht worden zou kiezen.
Als je dit voorbeeld nog niet tekenend genoeg vindt (of zijnde een wijsneus als ik, te veel 'uitzonderingen' kan verzinnen), denk dan hier maar eens over na: is het slachtoffer van een moord akkoord met de 'ruil'? Behalve als deze laatste suïcidaal is, zou ik zeggen van niet. (Maar dan spreken we van euthanasie, en dat is een heel andere discussie.)

Wat je dus doet, als je een misdaad begaat, is meer nemen dan je geeft, om het simpel te zeggen. Een van de twee partijen vindt het geen eerlijke ruil, en de keuze van het slachtoffer tussen de vergelding en gewoonweg de misdaad niet moeten ondergaan, is doorgaans deze laatste.

Conclusie: het is tóch immoreel, straf als prijs te behandelen, want hetgeen je dan doet, is iets van iemand nemen, en onvoldoende terug geven.

De reacties waarvan sprake zijn op volgende link te vinden http://nl.netlog.com/Mieralunar/blog/blogid=81221598#blog

Getallen bestaan?

[onherzien, onverantwoord: dit is eerder een denkoefening van mezelf]

Waar gaat dit over? Ontologie van een getal, probleem van identiteit, bestaande en niet-bestaande objecten - respectievelijk vissen en eenhoorns.



Wat is nu een getal? Geen makkelijk vraagstuk, en ik pretendeer ook niet het antwoord te hebben, evenals niet op de vraag 'bestaat een getal?'. Maar eerder staande aan de kant van hen die het bestaan van getallen in twijfel trekken dan zij die deze bevestigd willen zien, wil ik graag de richting aangeven waarin ik vermoed dat de oplossing gevonden kan worden.

Getallen zijn iets louter instrumenteels, aan de hand waarvan we de werkelijkheid redelijk goed kunnen begrijpen. Ze zijn net als taal: via taal kunnen wij een begrip (een talig begrip nog wel) van de werkelijkheid opbouwen. Als we over de wereld spreken, doen we dit in taal. Echter: de woorden zijn de wereld niet! Net zo: de getallen (of de wiskunde) zijn de wereld niet. Ze zijn louter een middel, een instrument om over die wereld te kunnen spreken. (Voor meer argumentatie betreffende dit punt, zie mijn 'Wiskunde en haar relatie/statuut tegenover de wereld'; 2008.)

Waarom dan toch getallen? Vrij vroeg moet het levensvormen opgevallen zijn dat het ene deel van de wereld niet hetzelfde is als een ander deel van diezelfde wereld (waar de levensvorm bovendien toe behoort). De steen, daar vlak voor mij, is niet hetzelfde als de lucht er direct omheen; het water waar ik in zwem is niet hetzelfde als de vis die passeert; een graat van die vis is niet hetzelfde als de spieren of schubben van die vis. Je begrijpt mijn punt. Delen van de wereld verschillen van elkaar.

Welnu, getallen zijn een van die zaken die we gebruiken om in staat te zijn een onderscheid te maken tussen dingen waarvan we opmerken dat ze niet hetzelfde zijn. Zo is die vis een iets, zo is die steen een iets. 'Iets' in deze zin zou het ontstaan van het (vroege) getal 1 kunnen zijn. Louter een onderscheiden van de ene entiteit van een andere.
Zo ver kan ik akkoord gaan. 1 bestaat, in de zin dat er zo goed als een oneindigheid aan verschillende entiteiten bestaan. (Allemaal hebben ze eigenschap '1'.) 0 bestaat ook: voor al die zaken die niet-zijn (als je zo iets 'bestaan' zou willen noemen).
Maar 2, 3 en 91 bestaan niet als dusdanig. Laat me dat proberen te verduidelijken.
Naast het feit dat we opmerkten dat er verschillende entiteiten in de wereld zijn, moet het ook zo zijn geweest dat we opmerkten dat er gelijkenissen zijn in diezelfde wereld. De ene vis lijkt op de andere (zelfde soort) vis, maar is niet dezelfde; de ene schub lijkt op de andere ernaast - of zelfs op de schub van eerder vernoemde buurvis - maar ze zijn niet dezelfde!
Het feit dat ze voldoende op elkaar lijken is de reden dat we een overkoepelend woord zijn gaan gebruiken, namelijk 'vis'. Wanneer iemand 'vis' zegt, weten we dat er sprake is van een ding dat er zus en zo uitziet. De informatie verkregen uit wat we weten over de zaken die we 'vis' noemen is voldoende relevant. Maar dat neemt niet weg dat wij het zijn die deze twee zwemmende wezentjes onder een noemer, zijnde 'vis', geplaatst hebben. Die vissen zijn geen vissen, ze worden alleen zo genoemd omdat ze voldoende op elkaar lijken.
Op die manier kan '2' ook niet bestaan. 2, 3, … zijn een soort benoemingen die ons voldoende relevante informatie verschaffen over een groep entiteiten (bijvoorbeeld vissen) die een zekere gelijkenis genieten. Aangezien zij feitelijk niet samenhoren - en dus elk '1' zijn - lijkt het mij bedenkelijk hen zomaar op te gaan tellen.

Ik leg mijn keel eigenlijk bloot als ik het volgende zeg, maar zoals eerder gezegd is het een omstreden onderwerp waarop er nog lang geen zekerheid is. Een tegenargument, tegen wat ik net uiteenzette, zou kunnen zijn: 'maar al die dingen - vissen, schubben, stenen, … - hebben wel iets gemeen, ze zijn allemaal entiteiten, ze bestaan allemaal, en dus kunnen we ze wel optellen en bestaat 2, 3, … wel'.
Ja… dat zou kunnen… maar is zeggen dat het allemaal entiteiten zijn niet hetzelfde als zeggen dat die groep zwemmende wezens vissen zijn omdat ze gelijkaardige kenmerken hebben? Ja, ze 'bestaan' allen (wat dat ook moge betekenen) en hebben dat gemeen. Maar is dat niet hetzelfde als zeggen dat ze allemaal vinnen hebben, dat ze dit gemeen hebben, en daarom vissen zijn?

Ik ben van mening dat 'bestaan' geen grond kan vormen voor getallen groter dan 1, maar mijn grond is niet veel vaster dan de tegengestelde mening.
Toch wil ik een stap in de richting van een verklaring doen, om aan te tonen dat we alles niet zomaar onder 'bestaan' kunnen categoriseren. Er zijn namelijk ook niet-bestaande zijnden. Wat zou dat nu weer kunnen zijn? Goede vraag. Eenhoorns. Bestaan die? Nee. Kan je die tellen? Ja. Is het mogelijk dat er (mentaal) meer dan één van dezelfde eenhoorn bestaat? Ja… hoewel. Een van de criteria waarop we het ene ding van het andere onderscheiden is het criterium van plaats: de ene vis zwemt langs de rechteroever, de andere bevindt zich wat verderop, in het midden. Hoe zit dat nu met die eenhoorns? Zij bevinden zich toch op een en dezelfde plaats - de fantasie - maar zijn zij dan niet dezelfde? For the sake of argument laat ik deze bedenking even varen en stel ik naïef dat exact dezelfde eenhoorn twee keer kan bestaan in onze fantasie, zodat er tóch twee zijn. Twee bestaat dus. Maar wacht eens even… zeiden we net niet dat eenhoorns niet bestaan? Als twee alleen bestaat in imaginaire dingen, dan is twee bijgevolg zelf imaginair. En zodoende mijn stelling: getallen zijn instrumenten van onze geest waarmee we de wereld kunnen begrijpen. (Als je kritiek nu zou zijn dat we via getallen de wereld niet begrijpen, maar louter die fantasiewereld met haar eenhoorns, dan zou ik daar iets tegenin kunnen brengen, maar ik ga er eigenlijk van uit dat je dat niet doet.)

Ik kan spreken over meer dan één entiteit, dat ontken ik niet, maar ik doe dat op basis van een classificering onder één concept: namelijk bestaan. Net als bij het hebben van schubben en vinnen is het als één groep zien van entiteiten omdat ze een gemeenschappelijk kenmerk hebben - opnieuw: 'bestaan' - iets dat louter in ons hoofd gebeurd. Deze soort wezens heeft schubben en vinnen (enz.) dus noemen we het vissen; deze groep … 'dingen' … bestaat, dus noemen we het entiteiten of zijnden. Het blijft een geval van een naamkaartje plakken op zaken die op elkaar lijken en dus in één klasse plaatsen. Die klassen blijven in ons hoofd, daarom ken ik 2, 3, … geen bestaan buiten in ons hoofd, in onze taal en in onze fantasie toe.

Natuurlijk, en dat is nog meer een heikel punt, kan je zeggen dat onze geest, ons verstand toch ook in de wereld bestaat en is. Ons hoofd is ten slotte ook gemaakt van bestaande witte en grijze massa. In dat geval zouden getallen groter dan 1 toch bestaan, als een soort neurale structuren of op zijn minst neurale effecten. Daar kan ik niets tegenin brengen…
Ook kan je opmerken dat ik op basis van een kenmerk - bestaan - het getal 1 'bestaansrecht' gegeven heb. Er is bij beschouwing geen enkele reden waarom ik de eigenschap 'bestaan' zou verkiezen boven een andere eigenschap. Ik had evengoed kunnen zeggen dat die vis 1 is omdat hij schubben heeft. Zodoende is ook het bestaan van '1' betwijfelbaar. Ik opper '1' ook als een eigenschap te zien, alleen is het niet duidelijk wat dat dan wil zeggen, want er bestaat niets dat niet eigenschap '1' heeft. Alles dat is - zelfs imaginair - heeft in deze redenering de eigenschap 1. Alles wat niet-is - imaginair even buiten beschouwing gelaten - heeft dan eigenschap 0. Dat zou de reden kunnen zijn waarom 'bestaan' gekoppeld is aan '1'.
Er zijn twee uitwegen, een gemakkelijke, en een iets complexere.
De gemakkelijke zou zijn te zeggen dat '1' niet meer dan een synoniem van 'bestaan' (en '0' van 'niet-bestaan') is. En in dat geval bestaan getallen louter als neurologische verschijnselen. In dit opzicht zouden er dan twee soorten '1' bestaan: de wiskundige die louter neuraal bestaat, en een '1' die gewoon een ander woord is voor 'bestaan'. (Hetzelfde kan over '0' gezegd worden.) Daarom zou er geen enkel getal bestaan (behalve als neuraal effect dan).
De iets complexere zou zeggen dat '1' nauw samenhangt met 'bestaan'. En dat telkens dat iets bestaat, het ook 1 is. Wat dan het verband tussen die twee zou zijn is nogal duister.


Het blijft hoe dan ook een vraagstuk

Overigens… denk niet dat ik het slecht vind dat getallen in onze taal bestaan: het zijn, net als abstracties zoals 'vissen', nuttige - zelfs noodzakelijke - dingen om met de wereld om te kunnen gaan.

'Ik ben wie ik ben…' onvoldoende begrepen uitspraak?

'Ik ben wie ik ben…' Een toch niet zelden gehoorde uiting die, zo lijkt het, meestal een soort bevrijdend gevoel losweekt bij de persoon die de uitroep deed.
Vaak wordt het bedoeld of ervaren als zelfaanvaarding, wat zeker niet mis is, en waar ik zeker achter sta. Bovendien klopt het ook dat je bent wie je bent (want wie was je anders?), maar ik ga er geen woordspelletje van maken en vervolg mijn betoog
Zowel letterlijk geïnterpreteerd als met oog op zelfaanvaarding sta ik hier volledig achter, maar er is ook een - zo lijkt het - slecht begrepen deel aan deze uitspraak, namelijk: 'ik ben wie ik ben … dus aanvaard het maar'. Inderdaad, een prescriptief luik. Mensen zeggen het soms letterlijk, of ze laten het onuitgesproken maar bedoelen dit er vaak mee, en dat is het fout begrepen onderdeel van de uitspraak.

Maar wat bedoel IK nu eigenlijk? Wel, ik bedoel, simpel gesteld, dat mensen 'ik ben wie ik ben…' als justificatie, als verantwoording voor hun daden gaan gebruiken. 'Ik ben wie ik ben, en doe dus zoals ik doe, dus aanvaard het maar (want jij kan het niet veranderen)' is de extreemste vorm waarin ik het tot nu toe gebruikt heb zien worden.
De fout zit hem hierin: zijn zoals je bent is geen excuus, maar een verantwoordelijkheid, een extra moeilijkheid! Dat is… als je je er bewust van bent, maar daar kom ik ogenblikkelijk op terug.

Ik zal een actueel voorbeeld geven dat het direct héél duidelijk zal maken. Denk je dat het verantwoord zou zijn mocht Kim De Gelder zeggen: 'ik ben nu eenmaal zoals ik ben' en er daarom vanaf komen? Me dunkt van niet. Als je die uitspraak doet, wil dat zeggen dat je wéét dat je zo bent, en dan is het net je verantwoordelijkheid, je ethische taak daar rekening mee te houden. Als je zijn zoals je bent voor je medemens een nadeel is, en je weet dat, dan is dat zijn geen excuus, maar een handicap, een extra moeilijkheid waar je rekening mee dient te houden. (Dit laatste betekent natuurlijk niet dat je geen hulp kan vragen, mensen horen niet alleen te staan.)
Je kan daadwerkelijk aansprakelijk gesteld worden voor iets dat je doet 'omdat je zo bent', en met name: omdat je nalatig geweest bent en het nefaste 'zijn zoals je bent' niet geteugeld hebt, om nog maar te zwijgen van de feitelijke gevolgen van je daad.
Ter verduidelijking: ik spreek hier algemeen, en niet louter over het gegeven voorbeeld, dat slechts ter illustratie bedoeld was, om zodoende een beter begrip van de zaak te krijgen.

De kern van mijn betoog is dat 'ik ben zoals ik ben' niet als verantwoording, justificatie of excuus kan dienen, al is het niet te ontkennen dat het een oorzaak is. Verder stel ik dat het 'zijn zoals je bent' een extra verantwoordelijkheid verondersteld van diegene die zo is (als hij is), en hem niet vrijpleit van mogelijke gevolgen.
Dit laatste hangt ermee samen dat een persoon zélf nooit die uiting kan doen met als doel justificatie, want als hij dat doet, wil dit zeggen dat hij er zich van bewust is en er dus rekening mee moet houden. Als de persoon het zelf niet weet, dan is het minste wat ik er over kan zeggen dat diens omgeving hem/haar, voor ieders welbehagen, naar een bevoegde autoriteit (therapeut, psycholoog,…) door moet sturen.

Ik zou nog toevoegen: begrijpen waarom iets gebeurde, is iets anders dan iemand vergeven dat hij/zij dat deed. Maar weten waarom iets gedaan werd is wél nodig om te kunnen vergeven. Echter, het is NIET voldoende een causale verklaring te geven.
Zoals ik onlangs las in een artikel: er is een berechte crimineel die aanvoert: 'ik deed wat ik deed omdat het in mijn genen zit'. Daarop antwoordt de rechter: 'het spijt me enorm, meneer, maar het zit nu eenmaal in mijn genen je op te sluiten in de cel'.

woensdag 7 januari 2009

Rede als evident 'wapen' tegen scheldwoorden

Scheldpartijen (of een bepaald type uitspraken met een beledigend karakter) nemen vrij vaak de vorm 'jij bent x' aan. En x staat voor een scheldwoord. Om een simpel voorbeeld te geven: 'Klootzak!' (Wat formeel er hetzelfde uit ziet als: 'jij bent een klootzak!')

Goed, misschien ben ik x. Maar zeg me, mijn beste, wat bedoel je specifiek met x? Wat zijn de kenmerken van personen of voorwerpen die vallen onder jouw definitie van x? Nu, in welke mate voldoe ik aan die kenmerken? (Minder relevant, maar ook wel interessant: wat betekent het voor een persoon - of object - om onder jouw definitie van x te vallen? )
Is het zo dat ik y, z en v, die noodzakelijke en voldoende voorwaarden voor x zijn, bezit? Zo ja, wat zijn jouw argumenten daarvoor? Hoe kan je op een zinnige manier verantwoorden dat ik in het bezit ben van die kenmerken?

Op dit punt gekomen zal ofwel blijken dat (1) ik niet voldoe aan de voorwaarde(n) om x te bezitten, en dus behoef ik er geen aanstoot aan nemen, want die mens voor mij is maar aan het raaskallen; (2) ik wel voldoe aan de kenmerken om x te bezitten, maar ook dit is niet bepaald een probleem, want hoe kan wat ik ben een scheldwoord voor me zijn? Als het me schokt dat ik x ben, dan wil dit zeggen dat ik eens dringend over mezelf zou moeten na denken. Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat ik lijd aan het (clichématige) 'niet met de waarheid over mezelf kunnen omgaan.' Of (3) dat de persoon in kwestie niet bedoelt wat die zegt, maar slechts tracht een appreciatie te verwoorden - in dit geval een negatieve. Maar ik stoor mij er niet aan dat iemand een negatieve mening over mij heeft - zo lang die er maar niet op een voor mij nefaste manier naar gaat handelen. Wie ben ik om mensen het niet toe te staan te voelen wat ze voelen tegenover een bepaald persoon of object?

Ware feiten?

Verbaasd, vertwijfeld en compleet van de kaart geslagen, dat was ik.
Ooit, niet eens zo heel erg lang geleden - en nee, dit is geen sprookje -, zei een welbepaald persoon tegen me: '… maar dat zijn de ware feiten.'
Bijgevolg ging mijn sceptische rechterwenkbrauw omhoog. Wat een eigenaardige uitspraak, dacht ik.
Wat die feiten waren, en wat hun waarheidswaarde was kon me ogenblikkelijk niets meer schelen, maar die uitspraak zelf verblufte me.
'Ware feiten. Hm, ware feiten, zeg je? Bedoel je daarmee dat er ook onware feiten bestaan?'
Ik wist het niet, maar dat leek me belachelijk - ik bedoel maar: een feit is iets dat de meeste mensen, en ik ook, als zijnde waar beschouwen. Echter, toch kwam de bevestiging dat het om ware feiten ging. Een tautologie, op zijn minst, of een retorisch trucje anderzijds.

Vanzelfsprekend was de persoon in kwestie zélf behoorlijk verward, want ze was iets aan het vertellen, en plots, schijnbaar uit het niets, begin ik over iets waar ze zich niet eens van bewust was.
'Eh, wat?' weerklonk het.
'T'is maar een manier van spreken, hé.'
Misschien wel, reflecteer ik achteraf, maar is het echt nodig om méér te lijken te zeggen met je woorden dan je eigenlijk doet of bedoelt? Op zijn best is het een retorische truc, bedoeld om de boodschap te versterken (een beetje als een taalkundige hyperbool, maar toch nog anders).

En dat brengt me bij iets gelijkaardigs: je hoort vaak uitspraken als 'te veel snoep eten is niet goed voor je,' 'te weinig groenten eten is niet gezond,' 'ja graag, dank je, ik wil nog wat frieten, maar niet te veel' …. De lijst voorbeelden is eindeloos.
Natuurlijk wil je niet 'te veel' van iets, te veel van gelijk wat is niet goed, anders zei je niet dat het te veel was!
Het gaat opnieuw om een retorische truc. Het enige dat 'te' toe voegt, is dat er een grens bestaat, dat er een punt is waarop het (niet) hebben van datgene dat 'te' is, onaangenaam of zelfs schadelijk wordt. Het spreekt voor zich dat niemand eender wat wil dat te is.
Wanneer ik je extra frieten op schep, dan weet ik, zonder dat jij me dat gezegd hebt, dat jij niet te veel frieten wil, dat hoef je me dus niet te vertellen. Veel zinniger zou zijn een dosering te geven, zelfs al is die vaag - bijvoorbeeld: 'nog een klein beetje,' of 'nog een grote schep.'
Als die grens bestaat, dan is het evident dat je die niet wil overschrijden.
Neem nu de eerste helft van het eerste voorbeeld: 'te veel snoep eten.' Dat op zich zegt al dat er een grens is, dat het mogelijk is te veel snoep te eten. De toevoeging van het tweede deel (dat het slecht voor je is), is behoorlijk overbodig, zou je niet zeggen?
Als het 'te' kan zijn, spreekt het vanzelf dat het op een bepaald punt slecht (of onaangenaam) voor je is, en dat zou al voldoende reden moeten zijn om het niet te willen.
Het zinnigste dat ik leer uit het geheel, is dat de spreker tautologisch te werk gaat, en dat deze, misschien, een retorische truc gebruikt om overtuigender over te komen.


Mijn hele tirade kan vrij zinloos zijn, want ik ga niet ontkennen dat het gebruik van woorden met dezelfde betekenis ook poëtisch kan zijn, ik doe het zelf voortdurend*, maar moet ik dan aannemen dat ik almaar poëtisch aangesproken wordt?
Wie weet, t'is een vreemde wereld waar we in leven. :p

*De kritische lezer kan bovendien (terecht) opmerken dat ik zélf buitengewoon tautologisch begonnen ben, daar ben ik me terdege van bewust.

zondag 4 januari 2009

Romantisch

Een vraag die me meer en meer begint te kriebelen dan de op en neer deinende staart van mijn kat is de volgende: hoe gebruiken mensen het woord 'romantisch', of wat bedoelen ze (impliciet) als ze dit woord gebruiken?

Het is me opgevallen dat mensen een andere betekenis aan het woord lijken toe te kennen dan dat ik doe, vandaar mijn interesse: wat bedoelen mensen wanneer ze zeggen dat iets romantisch is?
Ik ben vertrouwd met de stroming, de Romantiek, maar zelfs met een vage invulling van wat in die stroming de idealen zijn, wordt algauw duidelijk dat er niet meer hetzelfde met 'romantisch' bedoeld wordt - het is geen (directe) referentie naar de stroming.
Toch staat het er, denk ik, niet volkomen van los. Neem nu dat ik mijn invulling vereng, neem nu dat ik maar een onderdeel van de Romantiek neem: de grote aandacht voor het emotionele, in eender welke vorm (denk maar aan de Sehnsucht).
Is dat wat mensen heden ten dage bedoelen met romantisch? Het komt al dichter, maar lijkt toch niet helemaal correct. Romantisch is niet een woord dat als synoniem voor emotioneel, emotievol, of 'primair aandacht hebbende voor het emotionele' gebruikt wordt.
Het woordgebruik lijkt te slaan op positieve emoties, maar het gaat zelfs verder dan dat, het lijkt alsof het bijna om amoureuze emoties gaat. En hier moet ik voorzichtig zijn, want ik voel dat ik een stap te ver zou kunnen gaan, en bijgevolg een misinterpretatie maken.
Zoals ik het zie, wordt 'romantisch' gebruikt als: 'wat betrekking heeft op de positieve emoties die we voor iemand - meestal van het andere geslacht - hebben.'
Om een klassieker te nemen (ik zie dus echt niet wat daar 'romantisch' aan is, maar soit): een romantisch etentje bij kaarslicht. Dat is typisch iets dat mensen zeggen romantisch te zijn wanneer het plaatsvindt tussen twee geliefden (of iets soortgelijks). Het etentje zouden ze, denk ik, niet romantisch noemen moest er maar één iemand zitten, of moest het een etentje met je ouders zijn. Ik vraag me af of ze zelfs zouden zeggen dat het romantisch is, als er een derde persoon bij was.
Nog zo een klassieker is samenzijn onder het maanlicht. Deze kan ik al beter vatten (want het maanlicht roept écht positieve gevoelens bij mij op). Wanneer een groepje vrienden in het park, onder het maanlicht, samen is en samen een joint rookt, bier drinkt en grappen maakt, dan noemen we dat - denk ik - niet romantisch. Nochtans, wat is het verschil?
Ik ben van mening dat, in het hedendaagse taalgebruik, het te maken heeft met de combinatie van een positief gevoel over een bepaald iets (een tafereel, een plaats, een hemellichaam, …) met het gevoel van liefde dat je voor iemand anders voelt, op een moment van samenzijn. En, evident, dat positieve gevoel, voelen beide geliefden. Als een van de twee de maan maar een lelijk stuk licht reflecterend steen vindt, niet mooier dan een nachtlampje, dan denk ik dat we niet zouden zeggen dat het romantisch is.
Voel je vrij te zeggen dat ik in mijn interpretatie omtrent het gebruik van 'romantisch' fout zit, maar zeg dan wel waarom, want ik ben waarlijk nieuwsgierig naar de betekenis die men er tegenwoordig aan geeft.





Als een soort voetnoot wil ik ook nog het volgende opmerken: in mijn bespiegeling ben ik van een evidentie uitgegaan die misschien niet voor iedereen evident is. Ik ben de mening toebedeeld dat woorden geen betekenis hebben, maar een gebruik. Een stoel is wat wij een stoel noemen, maar dat is geen stoel. We geven zaken in de wereld en groepen van zaken in de wereld betekenis, maar die betekenis is niet eigen aan die zaken. Laat me verduidelijken: ik ben niet Bojan, ik heet Bojan, of men noemt mij Bojan. Het woord 'Bojan' wordt gebruikt om naar mij te refereren, maar het had evengoed anders kunnen zijn (men had ook 'Mieralunar' kunnen zeggen, zoals sommigen doen).
Concepten en betekenissen hangen niet daar ergens rond te zweven, we leggen hen op en kennen die toe aan de wereld.

De droomsoep

Een korte doch smakelijke reflectie over dromen.

[Hoogst speculatief]

Wat?
Zonder in te gaan op wat de feitelijke verklaring zou kunnen zijn, ga ik van wal door te stellen dat dromen metaforisch werken. Hun onderdelen refereren altijd op de een of andere manier naar iets dat we vroeger ervaren hebben. Ik vind echter de bewering dat een droom als een geheel ook ergens metafoor voor zou kunnen zijn pure onzin. ‘Wat betekent mijn droom?’ is meestal wat men dan vraagt…
Goed, dromen zijn aaneenschakelingen van metaforen en het resultaat van de interactie tussen de twee.

Dit zegt je natuurlijk niets. Ik zal zelf een metafoor gebruiken om me duidelijk te maken. Stel je je hoofd voor als een grote ketel, en je droom als de soep in die ketel. De ingridiënten van die soep zijn jouw belevingen, jouw ervaringen, jouw gedachten. Alles wat door jouw geest gegaan is, kan in die soep terecht komen. En dan bedoel ik niet louter gedachten, maar ook zaken die je voelde, vreesde of fantaseerde. Iets wat iemand tegen je gezegd heeft, dat je langs geen kanten speciaal of opvallend vond, zelfs dat kan in de soep gedaan worden. Het gaat om al dan niet bewuste cognitieve toestanden.
Nu, de kok is een beetje een luie vent. Hij neemt vooral datgene dat binnen handbereik ligt, hij neemt eerder je recente ervaringen dan wat vorig jaar gebeurd is om de droomsoep te kruiden.
Wat doet de kok vervolgens? Hij warmt de soep op, en roert deze door elkaar met de pollepel genaamd fantasie. Alles wordt sterk door elkaar gemixt en uit zijn context getrokken, maar er is meer. De groenten die rond drijven, verliezen door de hitte van het vuur hun aroma, dat op gaat in de soep, en zich vermengt met andere ingridiënten in de soep en met andere aroma’s. Ervaringen (cognitieve toestanden) worden dus van hun ‘drager’ losgetrokken, door elkaar gedraaid en vermengd.
Het vleugje ergernis dat ik vandaag voelde, kan zich in mijn droom bijvoorbeeld ontpoppen tot een of andere vervelende metgezel die zijn kop niet houdt.
Er is altijd een verband tussen wat je ervaart in je droom en wat je echt ervaren hebt. Goed… je kan je de vraag stellen: zijn ervaringen in een droom eigenlijk ook niet in zeker opzicht echte ervaringen? Ja, dat zijn ze, en wat je droomt in de ene droom, kan een impact in een volgende hebben, want vorige dromen zijn ook een soort ‘belevenissen’. Daarom verwoord ik me nu anders: ‘er is altijd een verband tussen wat je ervaart in je droom en wat je eerder ervaren hebt.’
En ik hoop dat nu duidelijk wordt waarom ik dromen een aaneenschakeling van metaforen vind.

Mijn voorstelling is erg simplistisch, maar volgens mij is ze voldoende om zinnig over dromen te kunnen reflecteren.
Maar we kunnen verder denken.
Want kijk: in feite is alles in dromen te reduceren tot iets wat terug gaat op je eerdere ervaring. Neem nu dat je een documentaire gezien hebt waar tijgers in voor komen, en je hebt ruzie gehad met je moeder. In je droom komt er een slechtgezind iets voor dat wel eens veel weg zou kunnen hebben van een tijger. Het is goed mogelijk dat je in je droom plots angst eerder dan woede ervaart. Die angst komt dan niet uit een ervaring, of eerdere cognitieve toestand, maar uit de actuele reactie op een of ander monster in je droom. Als dit waar is, dan zou dromen leren duiden, nog moeilijker worden dan het al was.
Echter: een mogelijke uitweg is te zeggen dat angst voor tijgers toch ook een cognitieve toestand is die je ofwel eerder beleefd hebt, ofwel die al ‘in’ je zat.
Je zou kunnen stellen dat ook instinctieve cognitieve toestanden (bijvoorbeeld angst voor roofdieren) en wat je aangeleerd is (door je ouders, door op te groeien, door je cultuur, door ervaring,…) als ingridiënten van de soep kunnen dienen.

Hoe?
Ja, hoe, dat is de vraag.
Vaak zijn er functionele verklaringen gegeven voor dromen. ‘Dromen dienen om de zaken die je beleefd hebt te verwerken/ordenen,’ is iets wat ik al gehoord heb. Of: ‘dromen zijn uitingen van zaken die je gedurende de dag verdrukt’ (Freud). Die laatste is wat mij betreft niet helemaal onwaar. Zaken die je ‘verdrukt’ zijn zeker potentiële candidaten om ingridiënt van onze ‘droomsoep’ te worden. En om al een tipje van de sluier van mijn invulling te geven: de geest is wanneer je slaapt inderdaad minder waakzaam, waardoor die verdrukte gedachten er makkelijker door komen. Maar het is geenszins zo dat verdrukte zaken een grotere kans hebben in een droom voor te komen dan niet-verdrukte zaken waar je evenveel mee bezig bent geweest gedurende de dag.
De functionele verklaringen gaan, dat neem ik toch aan, uit van een adaptief of reproductief voordeel gedurende onze evolutie. (Of bij verlenging: gedurende de evolutie van de ‘dromende wezens’.) Het zou voordelig geweest zijn voor onze voorouders eerder wel dan niet te dromen.
Aangezien tot nu toe niemand naar mijn mening bevredigend bewijsmateriaal geleverd heeft om dit te bevestigen, overweeg ik eerder de andere kant. Ik hang de hypothese aan dat het dromen een nevenproduct is van de natuurlijke (of seksuele) selectie.
Hoe het dromen exact werkt kan ik niet zeggen – vraag het een neuroloog –, maar onze hersenen werken ordenend. Ze ordenen ervarings- en andere gegevens die ons brein binnen komen om zo een coherent, samenhangende ‘output’ te hebben. Die ordenings regels zijn vrij strikt. Er zijn maar weinig opvallende uitzondering en ‘fouten’ mogelijk, en dat is goed, want anders zouden we langs geen kanten kunnen overleven. (Om maar een voorbeeld te geven: je kan de kleur rood niet ruiken onder normale omstandigheden.)
Ik zou het – en ja, deze metafoor is afgezaagd, en niet helemaal accuraat – willen vergelijken met een soort wegen die beginnen bij een tolbrug met wachter, die voor het ordeningsmechanisme staat.
Bij wijze van voorbeeld: er komt een fietser aan: de wachter stuurt hem de fietsroute op, er komt een auto aan: de wachter stuurt hem de snelweg op.
Nu, als we slapen, verliest die wachter zijn concentratie en wordt een beetje suf (je zou kunnen zeggen dat de ordeningsregels versoepelen). De regeling werk wel nog zoals normaal – bijvoorbeeld: als je een tijger tegen komt in je droom, zal je doorgaans angst ervaren) –, maar ze staan meer ‘open voor sugestie’: aangezien de wachter zelf wat slaperig is, zou je kunnen zeggen, ziet hij niet altijd zo goed wie er voor zich staat en vergist zich. En als de tijger zegt dat hij jouw vriendin is, of als de tijger zich samen met je vriendin aanmeldt, dan kan het wel eens zijn dat deze de ‘verkeerde’ weg opgestuurd word(t)(en).
Opnieuw: dit is een tekort schietende metafoor, maar ze is simpel genoeg om uit te leggen hoe het volgens mij in zijn werking gaat. En met een beetje welwillendheid, aanvaard de lezer deze metafoor als uitleg voor de werking.
Ik zou het nu ook technisch kunnen uitleggen, maar dat zou, denk ik, meer moeite kosten dan dat het me wat op brengt. Goed, ik sta niet sterk tegen weerlegging op deze manier, maar dat is niet erg. Ieder argument hiertegen is vanzelfsprekend welkom. Eveneens is iedere opmerking over (on)duidelijkheid ook welkom.


Ps. Ik ben me bewust van de gelijkaardige opvatting: als we slapen zouden (voornamelijk sensorische) impulsen zich willekeurig in ons brein manifesteren. Onze rationele geest probeert hen in een verband te steken, er een min of meer samenhangend verhaal van te maken. Ik heb er expliciet voor gekozen dit toch vrij geloofwaardig standpunt niet in te nemen.

(excuses voor taal-fouten, ik moet het nog eens herzien)

Kettingprincipe: de minimale vereiste van een (goede) zin

"Een goede zin, werpt licht op een vorige zin, maar is tevens de schaduw van een volgende."

Vooropgenomen dat de lezer geboeid is door het onderwerp van de tekst, moeten zo veel mogelijk van diens zinnen voldoen aan het kettingprincipe, wil ze de lezer ook vast grijpen en mee sleuren.
Tijdens zijn lectuur kan de lezer ineresse hebben naar de tekst, en willen weten wat er staat en gaat gebeuren, maar een goede tekst is als sterke handboeien: de lezer kan zich niet losrukken van wat hij of zij leest, er is een gevoel van ‘ik kan niet stoppen, ik wil verder lezen en weten wat er gaat gebeuren’. De oorzaak hiervoor ligt in de combinatie van de interesse en het kettingprincipe. Een goede zin is er zodoende een die aan dit principe beantwoordt.
Ruwweg en in zijn basisvorm zegt dit principe: "Een goede zin, die geen openings- of slotzin is, werpt licht op de/een vorige zin, maar is tevens de schaduw van de/een volgende."

Het is een simpel mechanisme dat zich oneindig kan herhalen: de volgende zin werpt een schaduw op de voorgaande, zodat de lezer weet/vermoedt dat iets onthuld gaat worden of dat iets te gebeuren staat. Daardoor ontstaat (wanneer dit met diens interesse gepaard gaat) de nood aan het lezen van de volgende zin. Deze zin staat niet in haar eigen schaduw, en zo ‘belicht’ ze iets dat ‘duister’ was in de vorige zin. Maar daar tegenover staat dat de volgende zin al reeds zijn schaduw over de nieuwe zin werpt. En zo gaat dit door.

Dus, een werkdefinitie:
Een goede zin, als deze geen openings- of slotzin is, verduidelijkt iets van een (of meerdere) voorgaande zin(nen), en onthult minimaal iets van een (of meerdere) volgende zin(nen).

Met iedere zin wordt de honger, opgewekt door voorgaande zinnen, een beetje bevredigd, maar komt er een nieuwe overheerlijke belofte bij.
Een interessante tekst die genoeg zinnen heeft die voldoen aan het kettingprincipe, is een lange aaneenschakeling van ketens die leiden van de openings- tot de slotzin. De lezer ervaart het gevoel dat hij de rit in een keer moet afleggen, het ‘leest als een trein’.

De vrije keuze bij een bevel

Hier volgt een uiteenzetting waarin ik argumenteer dat wanneer je verplicht wordt of wanneer iemand je een bevel geeft, je nog steeds een keuze hebt: je kan namelijk kiezen het bevel niet op te volgen. Een bevel lijkt noodzakelijk, het lijkt alsof je niet anders kan en alsof je het moet opvolgen, maar dat is niet zo (al is het doorgaans wel de beste keuze).

Inleiding
In deze tekst zal ik steunend op het verschil tussen moeten en ‘moeten’, dat ik in het eerste deel zal belichten, proberen duidelijk maken dat wanneer we verplicht zijn/worden, we ons niet noodzakelijk aan deze plicht hoeven houden, al dat we dat doorgaans wel het beste doen.
‘Plicht noch bevel impliceren dat de actor geen keuze heeft’ is het centrale punt van wat ik in wat volgt wil aantonen.
Opmerking: er kan wat herhaling plaats vinden binnen deze tekst, dit is bijvoorbeeld om goed duidelijk te maken wat het onderscheid tussen moeten en ‘moeten’ is.


moeten ‘moeten’?
Zoals ik in een eerdere paper (Why Should I be Moral? 2008) heb geargumenteerd kent het woordje ‘moeten’ in het dagelijkse taalgebruik ruwweg twee betekenissen of gebruiken.
Door het niet expliciet bewust zijn van dit tweezijdig gebruik, is het een vaak gemaakte fout ze te verwarren. Ik belicht die fout verderop.
De verschillende betekenissen (of gebruiken) van het woord moeten die ik onderscheid, zijn (1) die van moeten in de zin van noodzakelijk of onvermijdelijk enerzijds, en anderzijds (2) die van ‘moeten’ als een advies of raad. Als ik iets ‘moet’, dan wil dat zeggen dat hetgeen ik ‘moet’, gegeven wat ik weet en gegeven mijn omstandigheden, de meest voordelige/minst nadelige keuze is.
(Moeten - met cursief - zal ik gebruiken voor moeten als 'noodzakelijk en (dus) geen keuze mogelijk'; 'moeten'- met aanhalingstekens - zal ik gebruiken in de andere zin, die van een advies, als 'het is gegeven mijn context de zinnigste/minst nadelige keuze'.)

Een voorbeeld van moeten: 1+1 moet gelijk zijn aan 2 binnen de wiskunde. Een steen moet op de grond terecht komen wanneer ik die laat vallen. Deze moeten is die van 'noodzakelijk en (dus) geen andere keuze mogelijk'. Als het moet dan kán het niet anders.
(Je kan terecht opmerken dat ik hier geen voorbeeld geef van het moeten van menselijk handelen, terwijl dat weldegelijk kan… dit doe ik verderop in deze tekst, maar nu zou dat alleen voor verwarring zorgen.)

Een voorbeeld van ‘moeten’: ik ‘moet’ mijn katje voederen.
Dit is niet noodzakelijk en er is een alternatieve keuze mogelijk: ik voeder haar niet. 'Moeten' is dus een advies.

Het gebruik van ‘moeten’ is net nuttig in een context waar alternatieven mogelijk zijn. De ‘moeten’-uitspraak wijst er net op welk van de keuze- of handelingsmogelijkheden (alternatieven) het meest aan te raden is aldus de spreker, het is een advies. Het kan zijn dat ik mijn katje niet voeder, dus kan iemand me er terecht op wijzen dat ik dat ‘moet’ doen, omdat dat de meest te verkiezen keuze is.
Aan de andere kant: als ik iets moet doen, dan is het voor mijn handelen niet zinnig dit te zeggen, want ik ga het toch al doen, aangezien het noodzakelijk is, en het niet anders kan (ook dit verduidelijk ik later).

Dit onderscheid (tussen 'moeten' en moeten) wordt gedeeltelijk belichaamd in het Duits, zoals terecht opgemerkt in discussies tijdens de hoorcolleges Hedendaagse Ethiek: Anglo-Amerikaanse Traditie. Dit is namelijk (deels) het verschil tussen müssen en sollen. Müssen betekent: ‘het is logisch dat’ of wordt gebruikt als dringend advies (je moet dat doen, of anders…). Sollen echter wordt gebruikt als er twijfel in het spel is of bij een persoonlijk bevel.
Als we daar respectievelijk moeten en ‘moeten’ van maken dan lijkt de gelijkenis duidelijk, al argumenteer ik dat een dringend advies niet van de vorm moeten is (cf. infra). Waarom is dit zo? Omdat een advies een implicatieve vorm heeft, een als-dan vorm. En een als-dan impliceert geen noodzakelijkheid. Als ik iets ‘moet’ doen, moet ik het niet doen.
Maar ik maak dit duidelijk met het voorbeeld van mijn katje.

Ik ‘moet’ mijn katje voederen, want als ik dat niet doe, dan zijn er gevolgen die ik niet wil (ze loopt weg, gaat dood, wordt ziek,…), en daarom ‘moet’ ik haar voederen. Deze moeten is dus een advies (en adviezen worden net gegeven als er meer dan één keuze beschikbaar is, waardoor vergissing mogelijk is, en advies dus raadzaam kan zijn): ‘je zou je katje best voeden’. Niet: ‘je moet je katje voederen’ als was er geen keuze mogelijk (wat wel zo is, want ik kan haar niet voederen). Als er geen keuze meer mogelijk is, spreken we van moeten, van noodzakelijk.
Iets dat ik ‘moet’ wil zeggen dat ‘gegeven mijn omstandigheden en wat ik weet is hetgeen ik ‘moet’ de voordeligste/minst nadelige keuze’. Ik ‘moet’ haar dus voederen omdat dat gewoonweg het beste/minst slechte is, niet omdat het noodzakelijk of logisch volgt.


De vergissing
Het verschil tussen (1) de ‘moeten’ in de zin van een dringend advies - ik noem het vanaf nu exteem 'moeten' - en (2) de moeten in de zin van ‘noodzakelijk en geen keuze mogelijk’, is er één waar gemakkelijk over gekeken kan worden.
Het eerste betekend namelijk: er is maar één zinnige keuze, want de alternatieven wegen er helemaal niet tegen op. Dit wil ‘er is geen keuze’ zeggen in de zin dat het een ‘evidente’ keuze lijkt, dat ieder weldenkend persoon daarvoor zou kiezen zonder veel twijfel:
Bojan moet er wel voor kiezen zijn katje te voederen (want hij weet wat de alternatieven zijn, en die wil hij niet; het is de zinnigste keuze het katje te voederen).
Nog een ander voorbeeld: wanneer een overvaller met een pistool op je hoofd gericht vraag je geld te geven, dan ‘moet’ je dat geld geven, want dat is de minst nadelige keuze, de keuze die de gemiddelde, weldenkende mens zou nemen. Je kán er echter wel voor kiezen het geld niet te geven, al weegt dat niet op tegen de risico's.

Het verschil met moeten, is dat er bij extreem ‘moeten’ wel een keuze is, maar geen zinnige alternatieven voor die keuze. Bij moeten is er geen keuze, zelfs geen irrationele (zoals het voorbeeld met het pistool), mogelijk omdat er gewoonweg geen alternatieven zijn.
Omdat de keuze bij extreem ‘moeten’ zo voor de hand liggend is (ik geef mijn geld af/voed katje), neigt het taalgebruik ernaar extreem ‘moeten’ als moeten te behandelen. Hoewel het geen echt moeten is, lijkt de extreme ‘moeten’-keuze noodzakelijk, want na even rationeel denken, volgt daar schijnbaar noodzakelijk uit dat het niet anders kan. Vandaar de vergissing. Dat er geen zinnige keuze is, wil niet zeggen dat er geen keuze is!

Moeten is overigens ook veel persuasiever, en dus in het voordeel van de al reeds voor de hand liggende keuze. Het is voor mijn katje veel beter als jij mij doet geloven dat ik haar moet voederen, omdat dat impliceert dat het ook daadwerkelijk zal gebeuren, terwijl waar 'moeten' gebruikt werd er (ten minste in theorie) de mogelijk bestaat dat ik haar laat verhongeren. Het gebruik van moeten waar ‘moeten’ het geval is, is eigenlijk een poging de (toekomstige) actor het deliberatieprocces dat bij ‘moeten’ voor komt (zou ik mijn katje nu voederen of niet/zou ik mijn geld nu geven of niet) te laten over slaan, zodat de foute beslissing (aldus de overtuiger) niet genomen kan worden.
Desalniettemin hamer ik er op dat zulke praktijken, ondanks een zeker pragmatisch voordeel, tot fouten kunnen leiden, want de overtuiger kan er zelf ook naast zitten, en zo overhalen tot een foute handeling. Verder is mijn protest er één tegen het ontnemen van vrijheid en autonomie. Wanneer een ‘moeten’-situatie voorgesteld wordt als een moeten-situatie, dan betekent dit een verarming van vrijheid/autonomie voor de persoon die ‘moet’/moet, want die krijgt de kans niet meer te delibereren, te beslissen, zélf de alternatieven te overwegen en in te zien welke nu het beste is, gegeven zijn context. De mogelijkheid (wat betreft die specifieke handeling) tot keuze wordt hem/haar ontnomen.


moeten met betrekking tot handelen
De voorbeelden van zaken die moeten die ik tot dusver gegeven heb, lijken in de eerste plaats geen betrekking tot menselijk handelen te hebben. Vragen rijzen dan ook op: Zijn er situaties in welke ons handelen noodzakelijk is? Zijn er omstandigheden waarin er maar één handelingsmogelijkheid is – en niet waarin er veel keuzen zijn, waarvan slechts één zinnige? Zijn er zaken die we moeten? (!) Hierop antwoord ik bevestigend, en verwijs naar het handcuff-principle van D. Evans. (Emotion, 2001, p. 48-56)
De evolutionaire verklaring van Evans laat ik hier achterwege, maar wat van tel is, is het bestaan van dergelijke handelingen, het bestaan van een zeker moeten. Ik geef enkele voorbeelden uit Evans’ boek:

Iemand die zich oprecht schaamt/schuldig voelt, moet blozen. (P. 50) Iemand die waarlijk verliefd is op een en slechts een iemand moet trouw blijven op het moment dat die de verliefdheid ervaart. ‘If Jack commits himself to Jill because of an emotion he did not ‘decide’ to have (and so cannot decide not to have), an emotion that is reliably indicated by such physiological signals as tachycardia and insomnia, then Jill will be more likely to believe he will stay with her than if he had chosen her after coolly weighing up het good and bad points.’ (P. 51-52, mijn vet.)
Verder zijn er ook situaties waarin je wraak moet nemen: een bekend gevoel, iemand heeft je erg onrechtvaardig behandeld en gaat deze keer te ver, je verliest de controle en moet wraak nemen. (P. 52)
Bij deze wil ik er ook op wijzen dat net als bij ‘moeten’, ook moeten van persoon tot persoon en van context tot context verschilt. Sommige mensen worden bijvoorbeeld sneller oncontroleerbaar kwaad (of worden sneller verliefd) dan andere mensen, en het hangt ook nog van de situatie af (bij iemand die veel groter en sterker dan jij is, kan het langer duren om zo kwaad te worden, eveneens: je wordt niet verliefd op eender wie).
Het handcuff-principle heeft betrekking op (emotionele) beloftes en bedreigingen. Om beiden werkzaam te maken, zit er een noodzakelijksprincipe in deze beloftes en bedreigingen. ‘You must show you are “handcuffed”’ (P. 53-54) Ze impliceren een moeten.

Er bestaan dus inderdaad handelingen die moeten, en het zal wel duidelijk zijn dat de uitspraak ‘jij moet dat doen’ een compleet andere functie heeft dan ‘jij ‘moet’ dat doen’.
Wanneer ik het laatste zeg, geef ik een advies, en zeg ik welke volgens mij de meest voordelige/minst nadelige keuze is. Wanneer ik echter het eerste zeg, is dit helemaal geen advies. Het is zelfs belachelijk tegen iemand te zeggen wat diens handeling zal zijn, als deze noodzakelijk is.
Ik verduidelijk met het voorbeeld van Evans:

Stel dat ik iemand enorm getreiterd heb, en dat die persoon zo kwaad is dat die moet reageren: me slaan of zo iets. Wat is dan het nut van de uitspraak ‘nu moet je mij slaan’ of ‘nu word je zo kwaad dat je niet anders kan dan me aan te vallen’?
Die uitspraak is volkomen nutteloos, want evident. Meer zelfs, een dergelijke uitspraak is ronduit belachelijk.

Echter, moeten-uitspraken zijn in een andere context wél nuttig, namelijk in een informatieve context. Het kan interessant zijn voor mijn bewuste keuze in overweging te nemen dat ik in bepaalde toestanden op een bepaalde manier moet reageren.
Ik kan er rekening mee houden wanneer ik weet dat ik zo erg getreiterd ga worden door de school-pestkop (want dat doet hij altijd als hij me ziet) dat ik niet anders ga kunnen dat kwaad worden en hem aanvallen (wat uiteindelijk slecht voor me zal uitkomen, want hij kan karate en ik niet). Uit de wetenschap dat ik een bepaald iets (wraak nemen) moet doen in een bepaalde situatie, kan ik besluiten dat het de zinnigste keuze is de pestkop te ontwijken en ergens anders te gaan eten dan in de luchzaal, waar hij zit.

Mijn claim is nu dat de uitspraak dat iets moet geen argument kan vormen voor verplichting, maar dat de kennis van wat ik moet wel een rol kan spelen in wat ik ‘moet’.
De moeten van verplichtingen is altijd een ‘moeten’, een soort advies. Wanneer iemand verplicht wordt iets te doen, dan is dit van de vorm ‘doe x (niet)!’. Dit lijkt een moeten te zijn, want de uitspraak zelf laat geen keuze over. Maar de actor heeft wel een keuze: namelijk het bevel wel of niet opvolgen. Kenmerkend aan een oprecht bevel is dat de spreker, vaak impliciet, meent dat de actor zal besluiten dat het opvolgen van het bevel de voordeligste/minst nadelige keuze zal zijn en het bijgevolg ook zal opvolgen.
Ik zal het voorbeeld gebruiken uit mijn vorige paper (Why Should I be Moral? 2008)

Een moeder beveelt haar kind: ‘je mag niet snoepen voor het eten!’. Dit impliceert niet dat het kind het bevel moet opvolgen. Alleen: als hij het niet opvolgt gaat hij zonder eten naar bed en mag een week geen computer-spelletjes spelen. Dit laatste wil het kind niet, dus ‘moet’ het gehoorzamen, maar hij had ook kunnen kiezen om dit niet te doen.
Als het kind niet gestraft wil worden, dan ‘moet’ het gehoorzamen. Interessant om op te merken is dat het voor de moeder eigenlijk wel gemakkelijker is als het kind haar verbod interpreteert als zijnde een moeten.)
(Omgekeerd kan ook: als het kind beloond wil worden, dan ‘moet’ het gehoorzamen.)

En tot slot…
Een bevel moet niet opgevolgd worden, maar ‘moet’ dit meestal wel. De kern van wat ik wil zeggen is dat bevel noch plicht betekent dat je géén handelingskeuze rest. Dat ik iets ‘moet’ doen, wil niet zeggen dat het niet anders kan dan dat ik het doe. Net zo min wil dat niet zeggen dat er geen keuze is. Wel wil het zeggen dat hetgeen ik ‘moet’ de beste keuze onder de alternatieven is, en dat ik haar dus maar beter wel kies (al kan ik ook voor een irrationeel alternatief kiezen).

~~~

Wanneer we moreel verplicht zijn, is er ook sprake van ‘moeten’. Morele redenen zijn ook redenen die we in ons deliberatieprocess in overweging nemen. Ik kies ervoor geen kindjes te slaan (zijnde in de toestand dat ik er probleemloos mee weg kan komen) omdat ik dat moreel verwerpelijk vind. Kindjes niet slaan is voor mij de meest aanvaardbare/minst onaanvaardbare keuze. Ik ‘moet’ dus kindjes niet slaan; ik ‘mag’ geen kindjes slaan.
Bij morele handelingen is het kriterium mijns inziens niet ‘voordeligste of minst nadelige keuze’ maar ‘aanvaardbaarste of minst onaanvaardbare keuze’. De vorm blijft hetzelfde. Het is niet omdat ik geen kindjes ‘mag’ slaan, dat ik ze ook niet mag slaan, want ik kan er nog steeds voor kiezen dat wel te doen.