woensdag 29 april 2015

Pintje bier, geentje hier?

Ik lust wel eens een pintje. Wie me kent zal dit met een glimlach kunnen beamen. Echter, het afgelopen jaar heb ik de hoeveelheid binnengekapt gerstenat stevig teruggeschroeft.

Ik zeg dit niet om mee te zijn met de zoveelste gezondheid-en-voedingshype die aan de gang lijkt te zijn, noch omdat het me grote moeite zou kosten en ik bevestiging wil in mijn moeizaam proces – hoewel ik vanzelfsprekend veel respect heb voor wie ontwenning een worsteling is.

Nee, ik schrijf dit om mijn ervaringen te delen. De reden voor mijn vermindering is simpelweg dat het niet meer leuk is, dat het niet meer opweegt tegen wat het kost, en dan heb ik het nog niet eens over de toenemende prijzen van bier.

Ik merk dat het mijn focus en scherpte verzwakt. Niet alleen na het drinken, maar ook en vooral de dag erna. Het is alsof ik met mijn mentale zwaard ruw door een berg zand heb staan hakken: volledig bot en vol krassen!
Daarnaast vermindert het mijn zelfcontrole: ik ben meer overgelevert aan automatische impulsen op wat er in mijn omgeving gebeurt, ook de dag erna. Dus het zwaard is niet alleen bot, maar ik kan er ook niet meer recht mee snijden, en het beeft.

Dat geldt trouwens ook voor mijn lichaam: ik ben minder handig en heb minder uithoudingsvermogen de dag nadat ik bier gedronken heb. En soms beef ik dan. 

Wat misschien nog het vervelendste is, is dat het fungeert als een emotioneel vergrootglas: zowel op het moment zelf, als de dag erna versterkt het mijn niet altijd even positieve emoties. En in combinatie met verminderde zelfcontrole, wil dat zeggen dat ik hopeloos overgelevert ben aan vaak irrationele en bovendien sterk uitvergrootte emoties.

Ook het aangename gevoel, de roes, voelt minder aangenaam dan vroeger. Enkel een soort ongecontroleerde verdoving blijft.
Goed, een paar pintjes helpen me nog steeds vlotter te zijn in de sociale omgang, dat is zeker hun meerwaarde, maar die weegt nauwelijks op tegen al het andere, waaronder bijvoorbeeld de dorstige hoofdpijn die soms als een venijnige zandstorm over me heen raast na een zware nacht.
Na zo’n nacht ben ik trouwens ook sowieso minder uitgerust, en dat terwijl oververmoeidheid op zich reeds een probleem is waar ik mee kamp. 

Nu ja, de smaak mag er natuurlijk ook wel wezen, maar behalve in gezelschap kan ik me er simpelweg minder en minder toe brengen alcohol te consumeren. Dus, om een stokoude woordgrap te maken: drink met mate(n) :)

zondag 12 april 2015

Tragedie van de weirdo

Waanzin als discours van (ab)normaliteit, een discours van rede en redeloosheid – wie er binnen valt wordt serieus genomen, wie er buiten valt bazelt per definitie onverstaanbare onzin.
Foucault geeft aan dat er een (schijnbaar) onoverbrugbare kloof tussen beiden geslagen is. En dat terwijl normaliteit en abnormaliteit eigenlijk op een continuüm staan, met een fluctuerend middenpunt.

Het is de tragedie van de waanzin en de tragedie van onze tijd. Wie om wat voor reden ook buiten het normale valt, verliest zijn stem in de groep, hij verliest zijn sociale identiteit en daarmee zijn vermogen zichzelf verder te leren kennen en zijn manier van leven te verfijnen.

Ik heb er een hele tijd geleden al over geschreven: om te beginnen met weten wie we zijn of hoe we ons leven moeten leiden, hebben we andere mensen nodig. Eenvoudig gezegd: we hebben een sociale rol nodig.
Daar komt bovendien nog bij dat het uitzonderlijk belangrijk is voor onze soort om deel uit te maken van een groep en aan iets bij te dragen dat groter is dan onszelf, dat, en vanzelfsprekend het hebben van vriendschappen en betekenisvolle relaties – die zaken zijn in mijn bescheiden ervaring cruciaal!

In mijn masterproef (2012) heb ik beschreven hoe het vormen van onze persoonlijke levenswandel en identiteit aan de hand van interactie met anderen afhangt van een gemeenschappelijk ideaal, of beter gezegd: een normatief mens- en wereldbeeld. Een min of meer samenhangend geheel van opvattingen over hoe mensen en de wereld werken, wat de moeite van het nastreven waard is en hoe daar te komen. 

Hoewel ik sinds de aanvang van het schrijven ervan in 2011 veel positieve ontwikkelingen zie, was één van mijn conclusies van toen dat de samenleving ziek is, of beter gezegd: het dominante mensbeeld is in een staat van necrose, waardoor het de mensen langzaam maar zeker psychologisch, sociaal en spiritueel wegvreet.

Authenticiteit, persoonlijke vrijheid en originaliteit worden zo hoog aangeschreven als ideaal in onze samenleving. Personen die het op eigen kracht maken, los van anderen, zijn het summum bonum der mensheid.
Zoals ondermeer de bekende psychoanalyticus Paul Verhaeghe betoogt, gebiedt dit ideaal bovendien dat competitie de hoogste en beste vorm van sociale interactie is, naar analogie met concurrerende bedrijven op de ‘vrije’ markt.

In 2012 was ik diep geschokt me te realiseren wat dit impliceert: een op culturele schaal geïmplementeerde achterdocht en wantrouwen. Of simpel gesteld: aangezien iedereen een (mogelijke) concurrent is, een potentiële vijand, is niemand te vertrouwen.
Het is een mens- en wereldbeeld waarin we alleen staan in een bloedige strijd tegen al de anderen, dit wordt als normaal en zelfs goed beschouwt. Eenzaam, hopeloos en dreigend.

Nu, zo losgekoppeld van de anderen is het mijns inziens moeilijk zin en betekenis te vinden, het is nagenoeg onmogelijk deel uit te maken van een groter geheel – mystieke inzichten terzijde gelaten – en de gepropageerde manier van leven is kil en bikkelhard.

Maar zelfs in dat mens- en wereldbeeld staan we nog steeds in interactie met elkaar, het is nog steeds mogelijk een identiteit en manier van leven op te bouwen in deze interactie – weliswaar een niet erg bevredigende, en voor de meeste mensen is het onwenselijk of extreem moeilijk te bereiken en vol te houden.
Denk bijvoorbeeld aan burn outs – tegenwoordig een hot topic.

Ik kan me vergissen, maar hierin zie ik de tragedie van de waanzin: een gebrek aan (de juiste) personen om ons aan te spiegelen, of een ideaal dat onrealistische en ongepaste dingen van ons mensen vraagt, is een broeihaard voor waanzin, of ten minste: voor deviantie van de heersende norm.
Net zoals Verhaeghe betoogt, meen ook ik dat het heersende individualistische en competitieve ideaal exact dat als effect heeft: het laat veel mensen uit de boot vallen, en de meesten die er zich aan kunnen vastklampen zijn niet gelukkig of gaan zelfs in een overlevingsmodus. Depressie, angstaanvallen, burn out… noem maar op.

Als het inderdaad zo is dat de kloof tussen normaliteit en abnormaliteit in onze samenleving onoverbrugbaar is (gemaakt), dat wil zeggen: wie niet voldoende binnen de zogenaamde krijtlijnen van de samenleving valt is een dwaas die niet serieus te nemen is, een weirdo of freak – een fenomeen dat misschien in onze nogal exhibitionistische sensatiecultuur enige vluchtige amusementswaarde heeft, bij voorkeur van achter het veilige scherm van onze smartphone, maar niet iets dat we ernstig overwegen. ‘Hij moet maar niet zo raar doen. Niemand kan begrijpen wat er door het hoofd gaat van die psycho loser – hij hoort zeker stemmen!’
Ja, als die kloof inderdaad op een dergelijke manier onoverbrugbaar is gemaakt, dan is dit diep-tragisch omdat het verandering en verbetering blokkeert. Het is net door betekenisvolle interactie met elkaar dat onze idealen en levenswijzen op elkaar afgestemd raken, dichter naar elkaar toe groeien, of toch op zijn minst een evenwicht ontwikkelen. Op die manier kunnen beiden groeien in wie ze zijn en hun manier van (samen)leven.

Vandaar het belang van een continuüm met fluctuerend middenpunt. Door interactie kunnen we zowel onze eigen positie hierop bijstellen, als we in staat zijn dat middenpunt te wijzigen. Maar als we in het ijle blijven grijpen, geen houvast aan elkaar vinden – want de ander is toch maar een psycho – is die verandering en toenadering niet mogelijk.

Gelukkig zijn er sinds 2012 veel positieve evoluties geweest! En ook ik pleit persoonlijk voor een in een groep ingebed individualisme: we zijn onze eigen persoon en vormgever, maar ons blikveld gaat verder dan enkel de spiegel. Een deel van onze persoonlijke aspiraties liggen in het welzijn en samenwerken met anderen – wie weet zelfs in het verbeteren van onze samenleving, of de wereld als een geheel.
Ik heb het niet over het opgeven van ons eigenbelang – dat nooit! – maar wel over het cultiveren van het dieper besef deel uit te maken van een groter geheel, of meerdere gehelen, alsook het inzicht oprecht te geven om andere mensen (en dieren) en dat een deel van ons persoonlijk plezier en welzijn gevoed wordt door het besef dat het goed gaat met de mensen (en dieren) waar we om geven.

Met andere woorden: sociaal ingebedde zelfzorg.