zondag 14 oktober 2012

Wetenschap en positief denken


Ik liet me ooit negatief uit over wetenschappelijkheid. Bij deze kom ik wat terug op die uitspraak. Ik realiseer me dat het vooral de intentie is om aan wetenschap te doen die me argwanend maakte.

Vriendelijke groeten,

Mieralunar

---


Er zijn twee zaken waar ik over wil schrijven. En ik ken mezelf: één van de twee zal het onderspit moeten delven. Zo ben ik nu eenmaal.
Het ene gaat over mijn pentapharmacon, dat ik zonet opgevat heb als een sleutelbos. Ik zou de sleutel van het genoeg hebben aan jezelf wat nader willen beschrijven. Het andere gaat over de wetenschappelijke methode, over waarom ik er geen grote voorstander van ben – maar zeer zeker ook geen tegenstander!

Het punt is, voor zo ver ik vanuit mijn bescheiden perspectief kan zien, dat wetenschappers idealiter enkel dingen aanvaarden wanneer ze daar bewijs voor hebben. Hetgeen zij dan ook doen, is verificatie zoeken in de waarneembare werkelijkheid en vervolgens van die waarnemingen steek proberen maken aan de hand van hun verstand, aan de hand van de rede.
Nu, dat op zich vind ik een goede zaak. Het is van enorm groot belang dat je om je heen kijkt en nadenkt over wat je ziet. Het is ook een goede zaak nieuwsgierig te zijn en meer te willen weten. Want hoe meer je weet, hoe meer mogelijkheden je ziet, hoe meer manieren je kan vinden om je wensen en verlangens optimaal te bevredigen en zelfs om jezelf te vervolmaken.
Dat is allemaal prachtig! Maar de reden waarom ik wantrouwig ben naar de nood voor alles bewijs te willen hebben, is dat deze houding het gevaar in zich houdt een krampachtige angst te verbergen – de angst geen fouten te mogen maken, de angst er voor te zorgen dat alles precies juist is, en niet anders, de angst iets cruciaal te zullen missen en daarom alles nauwlettend in de gaten te moeten houden met een controlerend arendsoog.
Misschien is het persoonlijk, want ik heb wetenschappelijk ingestelde mensen ontmoet die schijnbaar geen last hadden van dergelijke angsten, maar het is om die reden dat ik een andere epistemologie aanhang. Deze is namelijk niet dat je voor elke overtuiging een goede reden nodig hebt, maar dat je voor het in vraag stellen van een positieve opvatting goede redenen moet kunnen geven, evenals het aanvaarden van een negatieve opvatting goede redenen nodig heeft. Inzake mijn negatieve opvattingen is er dus overlap tussen de wetenschappelijke methode zoals ik die hier nu presenteer en mijn eigen filosofie.
Eigenlijk, op de keper beschouwd, is het niet de methode die me wantrouwig maakt, maar de achterliggende motivatie voor het toepassen van die methode. Indien deze angst is of bestaat uit ongegronde negatieve opvattingen en intenties keur ik het ten stelligste af, maar indien het een ontspannen, maar daarom niet minder gedreven nieuwsgierigheid is die fungeert als drijvende kracht achter het onderzoek, kan ik niet anders dan dit ten volle toejuichen – ongeacht het feit dat ik zelden een dergelijke nieuwsgierigheid ervaar.

Geen opmerkingen: