Een kernaspect van mijn filosofie, off record, is vertrouwen. Vertrouwen in de wereld, in anderen, maar vooral in jezelf.
Mijn eerste aanzet was dan ook een vertrouwen in mijn eigen vermogens, het besef ik ben genoeg, genoeg voor wat ik moet en wil doen, en voor de problemen die ik tegenkom.
Overigens, als je er een argument aan toe wil voegen: je kan niet van jezelf af. Je zit nu eenmaal vast aan wat en wie je bent. Dus kan je maar beter het beste maken van wat je 'gegeven' is.
Je moet roeien met de riemen die je hebt, dus laten we maar gauw roeiriemen beginnen verzamelen, is een woordgrapje dat ik regelmatig maak. Maar het is wel eentje dat heel goed de algemene attitude van mijn filosofie weergeeft: aanvaarden van wat is, maar open staan voor verbetering; ondanks of net dankzij de beperkingen mogelijkheden zien.
Maar goed, om terug bij de hoofdzaak te komen: ik besef dat ik, als levend organisme, interne mechanismen heb die voldoende goed zijn voor whatever mijn zorg ook moge zijn. Ik ben - althans voor mezelf - te vertrouwen!
Of iemand anders voor zichzelf ook te vertrouwen is, dat moet die zelf maar uitvinden. Maar ik ben toch van mening dat de meeste mensen eigenlijk wel op hun vermogens kunnen vertrouwen.
Vriendelijke groeten en plezier op de Gentse feesten. :)
Mieralunar
Ps: en nu opnieuw in de boeken duiken. Epicurisme hiphoi!
zaterdag 14 juli 2012
zaterdag 30 juni 2012
Deugdethiek?
Overpeinzingen tijdens een wandeling op een broeierige dag als vandaag brachten me bij de vraag of mijn filosofie nu een deugdethiek is, en zo-ja, welke dan mijn deugden zijn.
Dit lukte in beperkte mate. Het pentapharmacon staat inderdaad voor deugden, vijf niet van elkaar los te denken deugden. Maar er zijn geen woorden of beschrijvingen die de volledige reikwijdte van deze deugden kunnen bevatten.
De werkelijke zin toont zich slechts wanneer ze beleefd worden, wanneer iemand een handeling stelt die in overeenstemming met deze deugden is - simpelweg: de deugd is slechts werkelijk zichtbaar in de manier van leven van de deugdelijke mens.
Maar genoeg getheoretiseer. Op wat ben ik nu uitgekomen?
Besluitvaardigheid
Socialiteit/assertiviteit
Optimisme/vriendelijkheid
Moed
Onafhankelijkheid
Zoals gezegd zijn deze benamingen niet helemaal toereikend om te beschrijven wat ik bedoel, maar misschien dat er een lezer is die een beter begrip krijgt van wat ik met het pentapharmacon bedoel, doordat ik het op deze manier verwoord. Misschien…
Hoe dan ook, mensen - nee: vrienden - geniet nog van de zomer. :)
Met vriendelijke groetjes,
Mieralunar
Dit lukte in beperkte mate. Het pentapharmacon staat inderdaad voor deugden, vijf niet van elkaar los te denken deugden. Maar er zijn geen woorden of beschrijvingen die de volledige reikwijdte van deze deugden kunnen bevatten.
De werkelijke zin toont zich slechts wanneer ze beleefd worden, wanneer iemand een handeling stelt die in overeenstemming met deze deugden is - simpelweg: de deugd is slechts werkelijk zichtbaar in de manier van leven van de deugdelijke mens.
Maar genoeg getheoretiseer. Op wat ben ik nu uitgekomen?
Besluitvaardigheid
Socialiteit/assertiviteit
Optimisme/vriendelijkheid
Moed
Onafhankelijkheid
Zoals gezegd zijn deze benamingen niet helemaal toereikend om te beschrijven wat ik bedoel, maar misschien dat er een lezer is die een beter begrip krijgt van wat ik met het pentapharmacon bedoel, doordat ik het op deze manier verwoord. Misschien…
Hoe dan ook, mensen - nee: vrienden - geniet nog van de zomer. :)
Met vriendelijke groetjes,
Mieralunar
donderdag 28 juni 2012
De scheet van Diogenes
Toen de befaamde cynische filosoof Diogenes van Sinope eens een college van Plato bijwoonde over diens vormenleer, reageerde de cynicus op de vraag wat hij ervan vond door een harde scheet te laten.
Naast het feit dat dit ronduit provocerend, choquerend en, al zeg ik het zelf, best grappig was, hield deze reactie ook een diepere kritiek in, een kritiek die nog steeds geldig is voor mensen die filosofie opvatten als een zoektocht naar de juiste manier van leven.
In de latere oudheid was het zo dat er van een filosoof verwacht werd dat zijn leer en leven samenvielen. Dat moge niet verbazen, want als je meent dat jouw theorie de juiste manier van leven belichaamt, dan is het te verwachten dat je ook volgens die theorie leeft. Filosofen die iets anders doen dan ze zeggen komen niet erg geloofwaardig over.
Veel filosofen verkondigen theorieën waarvan een normaler mens, en zelfs enkele andere filosofen, zich gaat afvragen wat dat in vredesnaam nog te maken heeft met het leven. Ook stellen veel filosofieën ongrijpbare idealen voor, streefdoelen die niet te bereiken zijn.
De cynici hadden een filosofie van vrijpostigheid en namen zich dus geen blad voor de mond – of in dit geval: kont.
Zij ervoeren conventies en wetten, beleefdheidsregels en etiquette als beperkend en vonden dat mensen gewoon moesten doen waar zij zelf zin in hadden – een moraliteit die van de natuurlijke goedheid van de mens uit gaat en gelooft dat de cultuur corrumperend werkt.
Dit was hun filosofie. Daarom ook dat Diogenes' scheet als een vraag en een kritiek gezien kan worden op de vrij abstracte en idealistische filosofie van Plato. Diogenes lijkt te zeggen: 'kan dit wel, Plato? Kan deze theorie wel geleefd worden? Is het mogelijk die woorden in overeenstemming met daden te brengen? Kijk, dit is mijn filosofie, mijn manier van leven. Ik kan haar ook daadwerkelijk leven – kan jij dat ook?'
De scheet die de befaamde cynicus laat is net een expressie van zijn filosofie van vrijpostigheid. Door dat te doen demonstreert hij net een leer die overeenstemt met daden, en legt zo de bal in het kamp van Plato.
Verder interpreteer ik het gegeven dat Diogenes net een scheet laat, iets wat provocerend is, als een soort kritiek ook. Het is niet alleen een vraag aan Plato, het is ook een verwijt: 'wat jij daar zegt, dat kan toch helemaal niet,' lijkt de tonbewoner te zeggen.
De les en vraag van Diogenes aan elke filosofie is volgens mij deze: 'is dit doenbaar, is dit leefbaar?'
Naast het feit dat dit ronduit provocerend, choquerend en, al zeg ik het zelf, best grappig was, hield deze reactie ook een diepere kritiek in, een kritiek die nog steeds geldig is voor mensen die filosofie opvatten als een zoektocht naar de juiste manier van leven.
In de latere oudheid was het zo dat er van een filosoof verwacht werd dat zijn leer en leven samenvielen. Dat moge niet verbazen, want als je meent dat jouw theorie de juiste manier van leven belichaamt, dan is het te verwachten dat je ook volgens die theorie leeft. Filosofen die iets anders doen dan ze zeggen komen niet erg geloofwaardig over.
Veel filosofen verkondigen theorieën waarvan een normaler mens, en zelfs enkele andere filosofen, zich gaat afvragen wat dat in vredesnaam nog te maken heeft met het leven. Ook stellen veel filosofieën ongrijpbare idealen voor, streefdoelen die niet te bereiken zijn.
De cynici hadden een filosofie van vrijpostigheid en namen zich dus geen blad voor de mond – of in dit geval: kont.
Zij ervoeren conventies en wetten, beleefdheidsregels en etiquette als beperkend en vonden dat mensen gewoon moesten doen waar zij zelf zin in hadden – een moraliteit die van de natuurlijke goedheid van de mens uit gaat en gelooft dat de cultuur corrumperend werkt.
Dit was hun filosofie. Daarom ook dat Diogenes' scheet als een vraag en een kritiek gezien kan worden op de vrij abstracte en idealistische filosofie van Plato. Diogenes lijkt te zeggen: 'kan dit wel, Plato? Kan deze theorie wel geleefd worden? Is het mogelijk die woorden in overeenstemming met daden te brengen? Kijk, dit is mijn filosofie, mijn manier van leven. Ik kan haar ook daadwerkelijk leven – kan jij dat ook?'
De scheet die de befaamde cynicus laat is net een expressie van zijn filosofie van vrijpostigheid. Door dat te doen demonstreert hij net een leer die overeenstemt met daden, en legt zo de bal in het kamp van Plato.
Verder interpreteer ik het gegeven dat Diogenes net een scheet laat, iets wat provocerend is, als een soort kritiek ook. Het is niet alleen een vraag aan Plato, het is ook een verwijt: 'wat jij daar zegt, dat kan toch helemaal niet,' lijkt de tonbewoner te zeggen.
De les en vraag van Diogenes aan elke filosofie is volgens mij deze: 'is dit doenbaar, is dit leefbaar?'